- afreizen
- {{afreizen}}{{/term}}I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 [vertrekken] set off/out (for) ⇒ leave (for)II 〈overgankelijk werkwoord〉1 [geheel doorreizen] travel all over ⇒ tour 〈als bezoeker〉2 [veel reizen] travel (about/round)♦voorbeelden:1 hij heeft alle musea afgereisd • he went round all the museums
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels. 2015.